Waarde Renier, 

 

Ik vermoed dat een historieschrijver als gij, dit speelse geesteskind van mij zult waarderen omdat ge nu eenmaal dol zijt op zulk soort humor. Daarom zult ge dit pronkredevoerinkje als een aandenken van uw makker waarderen. Er zullen critici met modder gaan gooien en beweren dat dit niemendalletje te lichtzinnig is en ongepast voor een theoloog. Terecht. Anderen zullen zeggen dat het te grof is en strijdig met de ingetogenheid van een christen. Geef ze geen ongelijk. Maar als mensen echt bezwaar hebben tegen dit luchtige onderwerp en speelse karakter, herinner hen eraan, dat ik hier niet origineel in ben. In het verleden hebben grote schrijvers vaak zoiets gedaan. Eeuwen geleden heeft Willem toch met zijn ‘Van Den Vos Reynaerde’ dit spelletje al gespeeld ? Zo ook heeft Homerus toch bij wijze van grapje de “Muizenkikkerstrijd” geschreven. Vergilius schiep “de Mug” en “de Stamppot” en Ovidius “de Notenboom”. 

Ik hoef u niet te herinneren aan Polycrates, Isocrates, Glauco, Favorinus, Synesius, Lucianus, Seneca, Plutarchus, Lucianus en Apuleius en zelfs Hieronymus ? Zodoende verzoek ik mijn criticasters om het maar op te vatten alsof ik hiermee een spelletje schaak ter ontspanning heb gespeeld of desnoods aan het hoepelen ben geweest. Is het niet erg onrechtvaardig om elke beroepsgroep zijn eigen amusement te gunnen, maar schrijvers elke vorm van vermaak te verbieden ? En vooral als de grapjes ‘serieuze consequenties’ hebben. Niets is namelijk zo onzinnig als serieuze dingen behandelen alsof het onzin is en niets is daarentegen zo aardig als onzin zo te behandelen dat jezelf het tegendeel van onzinnig blijkt te zijn...

Ach, waartoe nog langer uitgeweid tegen een zo voortreffelijk historicus als gij ? Aan u dus, Reinier, om mijn Ezelstocht door Tergouw met uw eigen welsprekendheid aan te vullen of te corrigeren als de geschiedenis niet strookt met de waarheid. Want ik citeer de Lof der Zotheid : het is erg om bedrogen te worden, maar nog erger om niet bedrogen te worden...(-:

 

Beste Renier, ik hecht er een bijzondere waarde aan om deze pelgrimage te beginnen bij ‘Jackass’, een beeld, dat staat op de kop van de Lage Gouwe. Het is van de kunstenaar Gijs Assmann, die hierbij werd geïnspireerd door de ‘caprichos’, (karikaturen), van Francesco Goya, maar ge begrijpt wel, het is een vette knipoog naar mijn eerste bestseller, de Lof der Zotheid. Of wat dacht u van Don Quichotte ? Aangezien mijn “Lof der Zotheid” werd uitgedacht op een schommelende zadelrug, stel ik voor om mijn repatriëring ook te vieren op het zadel , maar nu van een ijzeren ezel, die ze hier veel hebben in Batavia. We zullen door weer en wind fietsen zoals ik dat ooit zelf placht te doen. Zo worden u enige sporen van mijn verblijf in Golda of Tergouw getoond.

 

 

 

Ach, wat merk ik ? Sommige medereizigers kennen mij niet ? Mag ik mij dan eerst voorstellen als Desiderius Erasmus Goudensis, zoon van Geraert Helye uit Rotterdam en moeder Margaretha uit Zevenaar. Ik werd na de Latijnse scholen te Gouda, Utrecht, Deventer, 's Hertogenbosch opgeleid en gewijd tot priester in het klooster Emmaus te Stein. Ik ontpopte me tot dichter, secretaris, leraar, schrijver, filosoof, theoloog, pedagoog, columnist, humanist, professor en zonder een zweem van enige bescheidenheid, de grootste Gouwenaar in Europa. Nu mijn eigen beeld eindelijk verplaatst is, zal ik pogen u tijdens deze barre tocht, toch een beter beeld van mijzelf te schetsen. Bij de meeste Gouwenaars ontbreekt dat ten enemale. Dat is wel aan mijzelf te wijten, mea maxima culpa ! Want pas op later leeftijd tekende ik met Roterodamus en Desiderius, de Gewenste uit Rotterdam. Waarom zult u vragen ? Wel, dat zal u  gaandeweg helder worden.

De ironie wil dat mijn buste, die gemaakt werd door Hildo Krop in 1954, door de Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen, Sticusa kortgezegd, was aangekocht voor het Erasmushuis in Batavia. U zegt Batavia ? Ja, dat was de naam voor Djakarta, typisch Erasmiaans, want zo noemde ik Holland, zoals de oude Romeinen ooit de Lage Landen noemden. De humanisten namen dat over van mij, zult ge begrijpen.

Vanwege de politieke situatie was mijn kop kennelijk ongewenst in Batavia. Geestig, ik pronk tegenwoordig wel aan de gevel van het Erasmushuis in Djakarta en niet  aan de gevel van Arti Legi  in Gouda !

Mijn beeld werd dus terug naar Amsterdam gebracht. Daar werd besloten om het te bestemmen voor een ander Cultureel Centrum, en wel aan de Gravenstraat, ja helemaal in Paramaribo ! Ook hier werd mijn buste niet aan de borst gedrukt, maar gestolen, wit geschilderd en als vogel verschrikker misbruikt in de rijstvelden buiten de hoofdstad. Is dat ironie of niet ?